In het jaar dat ik 17 werd, werd mijn opa van vaderskant 71. Op zijn verjaardag en ook op latere familiepartijtjes dat jaar (1968) was deze coïncidentie aanleiding tot vermaak.

In het jaar dat ik 17 werd, werd mijn opa van vaderskant 71. Op zijn verjaardag en ook op latere familiepartijtjes dat jaar (1968) was deze coïncidentie aanleiding tot vermaak.
Als lezer van Hermans’ roman ‘De tranen der acacia’s’ leverde ik me met huid en haar over aan een wereld waaruit ik kon noch wilde ontsnappen. Een van Marita Mathijsen geleende term helpt me te beschrijven wat er gebeurde: het verhaal bracht ‘effecten van meewarigheid’ teweeg. Ik kon het op mezelf betrekken, mijn eigen denkwereld, mijn eigen situatie. Het verhaal wekte nieuwsgierigheid en spanning op; het deed een beroep op mijn inlevingsvermogen, zette afwisselend bewondering en afkeer in werking.
Hoe raakte ik geïnteresseerd in Israël Querido? Het is een lang verhaal, u moet er even voor gaan zitten, maar ik wil het graag vertellen. Het begin speelt eind jaren zeventig. Dit bericht werd in Het Groene Hart geschreven, waar ik tijdens het zomerreces de plattelander uithang, vertoevend in en om Het Tweede Eiland, het retraitehuis dat u ziet op de uitgelichte afbeelding.
De term ‘vrekkigheid’ ving ik voor het eerst op toen ik een jaar of tien was. In die tijd behoorde het wekelijkse bezoek aan mijn opa, een kolenboer op het Westfriese platteland, tot de hoogtepunten van mijn bestaan. Z’n handel liep matig, wat gelukkig niet ten koste ging van z’n humeur. Toch maakte ik één keer mee dat hij zich buitensporig opwond. Het betrof grote boeren die de rekening maar niet betaalden. ‘Rijke stinkerds!’ riep hij uit. ‘Weet je wat het is met die lui? Ze schijten niet voor elven.’ Een Freudiaanse wijsheid van het zuiverste water. Ach, mijn opa, nergens vond je iemand zoals hij.