In het jaar dat ik 17 werd, werd mijn opa van vaderskant 71. Op zijn verjaardag en ook op latere familiepartijtjes dat jaar (1968) was deze coïncidentie aanleiding tot vermaak.

In het jaar dat ik 17 werd, werd mijn opa van vaderskant 71. Op zijn verjaardag en ook op latere familiepartijtjes dat jaar (1968) was deze coïncidentie aanleiding tot vermaak.
De term ‘vrekkigheid’ ving ik voor het eerst op toen ik een jaar of tien was. In die tijd behoorde het wekelijkse bezoek aan mijn opa, een kolenboer op het Westfriese platteland, tot de hoogtepunten van mijn bestaan. Z’n handel liep matig, wat gelukkig niet ten koste ging van z’n humeur. Toch maakte ik één keer mee dat hij zich buitensporig opwond. Het betrof grote boeren die de rekening maar niet betaalden. ‘Rijke stinkerds!’ riep hij uit. ‘Weet je wat het is met die lui? Ze schijten niet voor elven.’ Een Freudiaanse wijsheid van het zuiverste water. Ach, mijn opa, nergens vond je iemand zoals hij.
Toen de wereld zestig jaar jonger was, namen mijn ouders voor mijn grote zus en mij een abonnement op ‘Walt Disney’s Donald Duck. Een vrolijk weekblad’. Het stripblad was ongekend populair. Het eerste nummer was verschenen op 25 oktober 1952, in een oplage van 150.000 exemplaren. In 1958 was de oplage de 200.000 al ruimschoots gepasseerd. Dit succes was tegen het zere been van de anti-stripgezinden, destijds een niet te verwaarlozen categorie. Mijn ouders waren niet zo nauwdenkend en deden ons met het abonnement een onzegbaar genoegen. Elke dinsdag rond twaalf uur viel het blad bij ons op de mat. Helder staat me nog voor de geest hoe mijn zusje en ik dinsdags tussen de middag zo hard mogelijk van de lagere school naar huis renden. Het was zaak als eerste de strip te bemachtigen. De winnaar van deze strijd, op het scherp van de snede, kon het prachtblad dan nog tijdens het middagmaal tot zich nemen.