Alles wat mij niet doodt, maakt mij sterker — Friedrich Nietzsche
Oh deamon alcohol — The Kinks
Frank Kraaijeveld (76) is een bewaarmens. De zanger-tekstschrijver koestert een omvangrijk persoonlijk archief, van jongs af aan bijgehouden. Zich buigend over de geschiedenis van de Bintangs, de Beverwijkse band waarvan hij de voorman en cultuurbewaker is, haalde hij dit gretig overhoop. Het resultaat is de jubileumuitgave Be Frank. 60 jaar Bintangs. Door de ogen van Frank Kraaijeveld (Beverwijk: Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, 2021).
Be Frank zat bij de sinterklaascadeaus. In goed Nederlands: met dank aan degene van wie ik het meeste hou. Het feestboek stond hoog op mijn verlanglijstje. Tijdens het uitpakken leende ik voor één keer de uitroep waarmee de kleinkinderen doorgaans hun enthousiasme luchten voor een cadeau: ‘Oma, kijk!, dat wilde ik, dat wilde ik.’
Het boek is mooi uitgevoerd. Ruim driehonderd groot formaat pagina’s, in een lekker lettertje gezet; smeuïg opgediste, strak geredigeerde verhalen, gelardeerd met een massa sublieme popfoto’s — er valt veel te genieten.
Een beetje jammer is dat een register ontbreekt. Dat had in Be Frank, waarin je een grote hoeveelheid namen tegenkomt, van mensen die stuk voor stuk te beschouwen zijn als loot aan de zestigjarige Bintangs-stamboom, niet misstaan. Maar wat zal ik zeuren, ik ben mans genoeg om al bladerend de pagina’s op te zoeken waarop een bepaalde drummer wordt genoemd. Ik heb het over mezelf, aangenaam, Gerard Borst. Want ja, ook ik ben een loot aan die stamboom, zij het aan een zijtak. (Juist dáarom wilde ik het boek graag hebben, zoveel eigenliefde heb ik wel.)
Laten we eens zien wat Frank Kraaijeveld over mij te vertellen heeft.
Ik dompel mij onder in het niet altijd even warme bad van de verloren tijd.

Tussen herfst 1970 en voorjaar 1972 voltrok zich mijn professionele leven in de popmuziek. Ik was drummer, verdiende mijn geld, mits het tij meezat, bij de rockgroep Kraaijeveld. Dit ensemble dankte zijn bestaan aan wat je nog het best kunt omschrijven als een bandroof. De broers Frank (bassist-zanger) en Arti (sologitarist-zanger) Kraaijeveld konden in 1970 bijna het tienjarig bestaan vieren van de door hen opgerichte Bintangs, toen de collega-Bintangs van destijds hun gezelschap niet langer op prijs stelden en er vrolijk met hun geesteskind vandoor gingen. De band had op dat moment nog maar net twee top 40-hits achter de rug, het gaat hier niet om geringe zaken.
Nu ik dit schrijf valt mij ineens nog een andere term in, ‘stamvadermoord’.
In Be Frank spreekt Frank Kraaijeveld van ‘de uitzetting’.
Zoals logisch is, laat Frank op de behandeling van deze uitzetting (bandroof, stamvadermoord) in zijn boek het hoofdstuk ‘Kraaijeveld Periode’ volgen, de passage waarin schrijver dezes zijn opwachting maakt.
Frank krijgt nu zelf het woord (Be Frank, p. 59):
De dag na de uitzetting uit de Bintangs kwam Arti naar ons huisje in Zandvoort. Na een nacht woelen en piekeren gingen we bespreken wat onze nieuwe koers zou worden. Het was duidelijk, we gingen samen een nieuwe band formeren. Een naam was na een paar uur ook opgedoken: Kraaijeveld. Een vreemde naam voor een band, maar Arti en ik hadden een grote fanbase, dus waarom niet onze achternaam! Ook hebben we zitten broeden op de muzikale richting die we uit wilden gaan. We waren op dat moment nogal onder de indruk van de Jeff Beck Group met Rod Steward als zanger en Ron Wood als bassist. Wat een power. Ons nieuwe repertoire zou gaan bestaan uit songs van Arti en gitaar-getinte traditionals. Het zou dus een echte gitaarband worden. Welke drummer zouden we vragen? Ik herinnerde me ineens een drummer uit Dirkshorn, die veel bij Bintangs optredens kwam en een duidelijke mening had over het fenomeen drummen: Gerard Borst. We hebben Gerard meteen gepolst en een paar dagen later kwam hij langs in Zandvoort en sloot zich aan bij de nieuwe band.
Zo was de gang der dingen. Het was in de dagen dat ik bezig was uit te breken uit het kleinburgerlijke dorpsmilieu van mijn jeugd. Sinds enkele maanden woonde ik in Amsterdam. Met mijn nog verse hbs-diploma had ik mij toegang verschaft tot de gemeentelijke universiteit (GU). Ik studeerde Nederlandse taal- en letterkunde. Mijn wandeling op die weg omhoog was wankel. Ik voelde mij in hoge mate een plattelander-in-de-stad, ‘Dirkshorn in Amsterdam’, en kon moeilijk mijn draai vinden. De uitnodiging van de Kraaijevelds om bij hen te komen drummen, kreeg een enthousiast onthaal. Toen zij zich meldden, was de ambitieuze drummer al een tijdje bandloos, wat hem danig stoorde. De kans alsnog via de muziek de wereld te veroveren, greep hij met beide handen aan. De studie Nederlands was voor hem op dat moment al op sterven na dood.
Nu Frank weer (p. 59, 221):
In Beverwijk hadden wij een oude vervallen boerderij om te gebruiken als oefenruimte. We oefenden elke dag fanatiek van 11 uur ’s ochtends tot 11 uur ’s avonds. Hoezo ‘Rock around the Clock?’ Het begon vorm aan te nemen. Het werd een stevige band, dat was duidelijk. (…) Hein [Hein Brandjes, naast Arti de tweede gitarist van Kraaijeveld; GNB] (…) legde strakke riffs en vette slaggitaar-partijen onder Arti’s flitsende gitaarspel. Ik legde, samen met drummer Gerard Borst, een betonnen vlechtwerk waarop de gitaren van Arti en Hein vrij konden experimenteren.
Het studentenbestaan in metropool Amsterdam werd verruild voor een bohemienachtig popleven in kleinstedelijk Beverwijk. Ik trok daar in bij het gezin van collega Arti. De muziek bracht vooralsnog geen inkomsten, ik teerde op mijn studiebeurs.
Opnieuw Frank (p. 59-60):
Na een paar maanden repeteren, zwoegen en bouwen aan nummers waren we zover, we zochten contact met de platenmaatschappij Phonogram. We kregen Boudewijn de Groot als producer. Boudewijn kwam naar de oefenboerderij, luisterde naar wat wij hem voorspeelden en koos voor ‘Mona Lisa’ als single! Dat nummer hadden we al gespeeld in de Bintangs-tijd en ook in ons repertoire opgenomen.
Begin maart 1971 namen we de single op. Zoals Frank schrijft (p. 65), zaten we precies één dag in de Phonogram Studio in Hilversum. Mij staat nog bij dat het op een zondag was, vlak na een tot ver in de nacht voortdurend zaterdagavondfeest bij onze chauffeur, reden waarom ik wat katterig op mijn drumkruk plaatsnam. Het resultaat leed er niet onder. De Telegraaf vond ruim een maand later dat we van het eerder door Nat King Cole en Conway Twitty vertolkte Mona Lisa ‘een daverende stamper’ maakten.

En — bingo! — die stamper werd nog een hit ook, volgens Frank ‘een grote hit’ (p. 221), ‘een hit die binnenkwam als een donderslag’ (p. 65). Dat is wel wat overdreven. Hier is vooral een auteur aan het woord die van zijn leven in de popwereld graag een succesverhaal maakt, een neiging die Frank vaker vertoont in het boek. (Wat ik hem trouwens van harte gun; met zo’n staat van dienst heb je ook wel enig recht van spreken.) Persoonlijk hecht ik meer aan de werkelijkheidsgetrouwe uitdrukking die de online-Muziekencyclopedie bezigt, een bescheiden hit. Ga maar na: de plaat stond in de zomer van 1971 niet langer dan vijf weken in de top 40 en kwam niet hoger dan op 25.
Ook overdrijft Frank als hij zegt dat ons top 40-succes zo veel werk opleverde dat we het bijna niet meer aankonden (p. 60). Niettemin is het ontegenzeggelijk waar dat de muziek nu inkomsten bracht.
Lang verhaal kort: de voorspoed bleek eindig. De Kraaijeveld-singles die Mona Lisa opvolgden, flopten stuk voor stuk. Een onverbiddelijke wet trad in werking, de wet die zegt: ‘Geen hit, weinig werk.’ Financieel ‘down and out’, liet ik mij uiteindelijk terugvallen op mijn dorp in de Kop van Noord-Holland, Dirkshorn, waar ik een baantje nam en introk bij mijn ouders.

In mijn autobiografische verhaal ben ik nu aanbeland bij een belangrijk keerpunt in mijn leven. Twee data vragen mijn aandacht, zaterdag 6 mei en maandag 8 mei 1972.
Opgetekend uit mijn herinnering. 1) Zaterdag 6 mei 1972: Ouders vijfentwintig jaar getrouwd. Het huwelijksjubileumfeest vindt plaats in het door de familie Muntjewerf uitgebate café Het Wapen van Harenkarspel. Ook ik ben van de partij. Natuurlijk, ik ben een liefhebbende zoon. Maar toch ook weer niet helemaal zonder spijt. Kraaijeveld treedt op in Duitsland, en dit gebeurt met een vervanger, drummer Harry Schierbeek. Tijdens het feest is de muziek in handen van de al wat oudere accordeonist Wim Burger, van boerenkapel De Uienhoop. Burger krijgt een paar keer het verzoek Mona Lisa van Kraaijeveld te spelen. Dat nummer kent hij toch? ‘Nee’, reageert Burger herhaaldelijk, ten slotte enigszins geërgerd. Kraaijeveld komt ook voorbij in een toneelstukje van vrienden en kennissen, dat een lachsucces is bij mijn ouders en de overige gasten. De biervoorziening is niet overal in de zaal naar wens; in mijn hoek staan we geregeld droog. Desondanks raak ik zo van feestvreugde vervuld dat ik mij aan het eind makkelijk laat meesleuren in de polonaise.
Opgetekend uit mijn herinnering. 2) Maandag 8 mei 1972: Mijn ouders en ik hebben rond half zeven net het avondeten op als de telefoon gaat. ‘Het is voor jou,’ roept mijn vader, ‘Arti Kraaijeveld.’ Arti’s mededeling is even kort als krachtig: ‘Bij het optreden met Harry vlogen de vonken eraf; wij hebben besloten verder te gaan met hem. Ben je morgenavond thuis? Dan kunnen we je spullen langsbrengen.’
Au!
Zo had ook ik een ‘uitzetting’ te pakken. De auteur van Be Frank komt hierover te spreken op de pagina’s 60-61, waar hij mijn portret schetst:
Als ik de opnames hoor die we met Gerard Borst als drummer hebben gemaakt, valt me op hoe muzikaal Gerard eigenlijk drumde. Op zijn eigen manier bouwde hij een arrangement. Hij haakte in op een riff en spon daar een ritmisch web omheen. De refreinen werden anders gedrumd dan de coupletten. Gerard speelde eerst in de Bergense band Turquoise met Thé Lau en de broers Emile en JP den Tex. (…) [Nadat ‘Mona Lisa’ een hit was geworden], konden we het werk bijna niet meer aan. Er zat een vast patroon in de voorbereidingen voor een optreden. We hadden een Hanomag bus, die (…) met grote precisie volgestapeld [werd]. (…) Voor we op reis gingen, gingen we altijd naar een kleine kroeg (…), vlakbij onze oefenboerderij. Dat was ons thuishonk. Daar biljartten wij altijd, daar aten wij zelfgemaakte gehaktballen met vette satésaus, daar werden schuimige potten bier geschonken en ijskoude rosé. (…) Met Gerard als drummer hebben we vier singles opgenomen. Hij heeft ruim anderhalf jaar bij Kraaijeveld gedrumd. Toch moet ik tot mijn spijt bekennen dat ook hier weer een eind aan kwam. Gerard kon vanwege een bruiloft niet mee met een optreden in Duitsland. (…) Toen we dat optreden deden met Harry sloeg de vlam in de pan. Wat een power. We zijn met de hele band de volgende dag naar Dirkshorn gereden om Gerard te vertellen dat we met Harry doorgingen. Moeilijk, moeilijk, moeilijk! [Dit is dus niet helemaal in overeenstemming met de feiten. Toen de band, trouwens minus Harry Schierbeek, in Dirkshorn aankwam, dreunde de schok daar al een dag lang na in mijn hoofd; GNB.]
De ‘power’ van Harry Schierbeek — daartegen was mijn muzikaliteit blijkbaar niet opgewassen. Het ‘betonnen vlechtwerk waarop de gitaren van Arti en Hein vrij konden experimenteren’ was met mij kennelijk nog niet stevig genoeg. Was het dat en dat alleen, beste Frank, of speelde er meer? Ik weet zeker dat je weet dat er meer speelde. Zal ik het dan maar vertellen? De volgers van dit blog verwachten van mij ‘het eerlijke verhaal’. (Zij lijken op de zoekers naar een hooroplossing in een winkel van Beter Horen, als de blogger zich verstouten mag een grapje te maken.)
Daar zat ik dan, aan de tapkast onder het genot van die ‘schuimige potten bier’ stoere verhalen te vertellen over de Nederlandse popmuziek
Terug naar de periode van vóór mijn wederkeer in het ouderlijk huis, de tijd dat ik nog in Beverwijk woonde en de Kraaijeveld-hit Mona Lisa nog vers in het geheugen lag. Frank vertelde hierboven al over ons thuishonk, de kleine kroeg niet ver van onze oefenboerderij. En tja, hoe zal ik het zeggen, aan een bezoek aan dat thuishonk had vooral ík geen hekel. Eens in de zoveel tijd was er de mogelijkheid in die kroeg te blijven plakken, namelijk als we speelden in de buurt van Beverwijk en we na het inladen van de spullen niet ver hoefden te reizen. Welaan, daar zat ik dan, aan de tapkast onder het genot van die ‘schuimige potten bier’ stoere verhalen te vertellen over de Nederlandse popmuziek in het algemeen en Kraaijeveld in het bijzonder. Later moest ik dan nog optreden. Een paar keer gebeurde het dat ik het podium betrad terwijl ik meer dan aangeschoten was en onbekwaam tot het spelen van stevige, tempovaste drumpartijen. Dit onprofessionele gedrag zette het aftellen van mijn dagen in Kraaijeveld in gang. Harry’s powerplay gaf slechts het laatste duwtje. Frank zwijgt erover in zijn boek. En hoewel ik altijd dorstig ben naar het eerlijke verhaal — ‘be frank!’ is zowat mijn levensmotto —, moet ik toch toegeven dat hem dit siert als mens.

In 2017 kwam het album Mona Lisa (The Complete Single Collection) uit. Bij de presentatie van de plaat heb ik toen na vijfenveertig jaar voor het eerst weer met Frank opgetreden. Na afloop haalden we herinneringen op en wilde hij weten hoe ik in 1972 mijn ‘uitzetting’ had ervaren. Wat ik gezegd heb, herinner ik mij niet letterlijk, maar het moet hierop zijn neergekomen:
Een dreun van jewelste, zeker, al ging ik er niet dood van. Maar die dreun werkte ook prettig ontnuchterend. Ik kreeg als het ware een ‘wake up call’, werd geprikkeld tot nadenken over wat ik met mijn leven wilde. En verwonderlijk snel daalde het besef in dat een bestaan als beroepsmuzikant voor mij toch niet het ware was.

Maar wel bleef ik drummen. Niet als professional, maar als gevorderde amateur. Mijn eerste band na Kraaijeveld was Shane (rocktrio; geformeerd in de herfst van 1973, een paar maanden na de start van mijn studie sociologie aan de Universiteit van Amsterdam). Deze formatie mocht zich even verheugen in de belangstelling van Muziekrant OOR. Een jaar na de oprichting van de band liet het door popliefhebbers hogelijk gewaardeerde blad een medewerker een optreden recenseren.
Alkmaar, herfst 1974. Op een avond in de tweede week van oktober, als de stad Alkmaars Ontzet viert, treedt Shane op in Bar-Disco Experience, gelegen aan de Laat. In de pauze na onze tweede set zie ik dat ook Frank Kraaijeveld is binnengekomen. Hij is net klaar met een Kraaijeveld-concert elders in de stad. Een gevoel van triomf maakt zich van mij meester als hij mij complimenteert met de drumpartijen in de nummers die hij heeft kunnen horen.
In de bandgelederen ontbrak die avond Deamon Alcohol. Bram van Splunteren — lees zijn stuk hierboven — is mijn getuige.







Aanvulling 1 januari 2022 (mijn beste wensen vergezellen u): Bekijk en beluister deze ‘mona lisa’-video op YouTube (een kleine zestigduizend ouwe rockers gingen u voor):
Aantekening 29 oktober 2022: Na mijn guillotinering door rockgroep Kraaijeveld, schreef ik eerder, bleef ik wel drummen. Niet als professional, maar als gevorderde amateur. Eerst in Shane, zoals gezegd. Een van mijn latere popbands was Nightshift. Dit ensemble bracht in 1980 in eigen beheer een album uit.