J.B. Schuil op visite bij Henri Borel

Begin 1905 betoonde de net uit Nederlands-Indië gerepatrieerde Henri Borel zich ingenomen met het blijspel ‘Gedeballoteerd’ van J.B. Schuil. Schuil hekelde in het stuk overzeese bestuurlijke wantoestanden. Borel kreeg een schok van herkenning.

Oudere jongens op de lagere school gaven hoog op van Arendsoog, Winnetou en Old Shatterhand. Met deze personages had ik niets, hoeveel moeite ik ook deed ze te leren kennen. Het echte lezen, dat wil zeggen het verzaligd verzinken in een andere werkelijkheid, nog anders uitgedrukt het gelukscheppend lezen, begon voor mij met de ‘J.B. Schuil’-personages Tom en Thijs Reedijk uit De Katjangs. Onlangs liet ik ook mijn echtgenote met deze personages kennismaken: ik las haar het boek voor.

Frontispice (illustratie O. Geerling) en titelpagina van de eerste druk. (Foto collectie GerardNBorst)

Tussen de voorleesbedrijven door probeerde ik me te verplaatsen in de tienjarige dorpeling die ik was toen ik het boek bijna zestig jaar geleden voor het eerst las. Waarom sleepte het hem zo mee? De vertelvaart moet hem hebben aangesproken. De avonturen van Tom en Thijs en hun vrienden en de rottigheid die ze uithaalden moeten iets herkenbaars hebben bevat.

Ik zal me met de jongens uit het boek hebben vereenzelvigd. Behalve een schok van herkenning moet De Katjangs me echter ook een schok van niet-herkenning hebben gegeven. De jongens waren ouder dan ik was bij onze kennismaking, woonden in een stad en zaten op de hbs, wat voor mij nog in het verschiet lag: mijn treiterjaren moesten nog beginnen. Bovendien was het verhaal vooroorlogs. Het ging over jongens die, meer of minder direct, nog te maken hadden met Nederlands-Indië. Zo moet voor mij aan De Katjangs ook de aantrekkelijkheid van het vreemde hebben gekleefd.

Kostelijk boek

Zojuist noemde ik het Katjangs-verhaal ‘vooroorlogs’. Dit is waar in de meest letterlijke zin. Schuils boek is zelfs van voor de Eerste Wereldoorlog; de eerste druk dateert van eind mei 1912.

De Katjangs had een goede pers. Ziehier het oordeel van Haarlem’s Dagblad (7 juni):

[De Katjangs is] een kostelijk boek, dat voor jongens geschreven is, maar zeker niet minder, ja hier en daar zelfs nog meer lezenswaard is voor ouderen die met jongens in aanraking komen, voor jongens voelen en er geen afgerond pedagogisch stelsel op nahouden waarin jongensstreken en jongensaardigheden uit den boze zijn: want voor nurksen is dit boek gelukkig niet geschreven.

Jouke Broer Schuil was een man van twee carrières. Voordat hij koos voor een bestaan als schrijver-journalist, was hij beroepsmilitair; schrijven was in die periode een nevenactiviteit.

Hij werd op 20 maart 1875 in Franeker geboren. Het jong kwam uit het ei in een artistiek nest. Vader Martin Schuil was musicus-componist. Hij kon zijn gezin goed onderhouden, waarbij geholpen zal hebben dat hij ook lesgaf. Kort na de eeuwwisseling zouden verscheidene dilettantengezelschappen de operette Franchimont de Marskramer op hun repertoire nemen, waarvoor hij tekst en muziek schreef.

Ook al ontbraken artistieke gaven niet, zoon Jouke Broer ging toch een kant op die in het milieu van zijn afkomst verbazing wekte. Hij doorliep de hbs (Harlingen), studeerde aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA; Breda) en vestigde zich eind 1896 in Indië, waar hij legerofficier werd. Hij diende in Batavia (West-Java), in Tjimahi (idem) en op Madoera (Oost-Java) en in Telok Betoeng (‘buitenbezitting’ Sumatra) en Pontianak (buitenbezitting Borneo). Het soldatenbestaan gaf hem ruimte om ook iets kunstzinnigs te doen; zijn afkomst liet zich niet helemaal verloochenen. Hij schreef voor het toneel; op de KMA was hij daarmee al begonnen.

Getrouwd met een vrouw die de tropen niet verdroeg (Amalia Jacoba Hol, zangpedagoge, dochter van de componist Richard Hol), moest Schuil in 1903 repatriëren. Een goede tien jaar later — preciezer: begin 1914 — kreeg hij, ‘onder toezegging van pensioen, op aanvraag eervol ontslag’ uit de militaire dienst. Tegelijkertijd werd hij benoemd tot reservekapitein bij het reservepersoneel van de landmacht in het ‘Landweerdistrict’ Haarlem.

Hij beschouwde zijn pennenvruchten voor de jeugd als ‘grapjes’

Toen in 1912 De Katjangs uitkwam, droeg Schuil beroepshalve dus nog de wapenrok. Nader gepreciseerd: hij was 1ste luitenant van het 10de regiment infanterie (4de bataljon), ‘in Haarlem in garnizoen’.

De Katjangs was zijn tweede jongensboek. Zomer 1910 was Uit den kostschooltijd van Jan van Beek eraan voorafgegaan. Haarlem’s Dagblad over deze eersteling (22 november 1910):

De vraag is […] of het boek van de heer Schuil […] gerekend kan worden […] [tot het zeer goede op het gebied der kinderlectuur]. Na gezette lezing menen wij van ja. Vooreerst om de losse toon, de verhaaltrant is vlug, de dialoog gaat vlot en met beschrijvingen houdt de auteur zich weinig of niet op. Bovendien weet hij spanning in de toneeltjes te brengen en te boeien, zonder te overdrijven. De geheime vereniging van de jongens op de kostschool blijft binnen de grenzen van het mogelijke en in ’t algemeen zijn de schoolgebeurtenissen en de personages geschetst met grote levendigheid, alsof de schrijver ze zelf voor een gedeelte had bijgewoond.

Hoewel luitenant Schuil Jan van Beek en De Katjangs met veel plezier maakte, trok zijn hart niet onweerstaanbaar naar de jongensboekenschrijverij. Hij beschouwde zijn pennenvruchten voor de jeugd als ‘grapjes’ en nam in zijn vrije uren een ander genre serieuzer, het toneel (oude liefde). In dit genre verwierf hij bekendheid. In de periode 1904-1910 ging hij met zes stukken ‘de boer op’, die hij alle gespeeld kreeg. De persreacties op deze stukken waren overwegend positief.

Ook in Haarlem’s Dagblad vonden ze een warm onthaal. Haarlem’s Dagblad waardeerde stadgenoot Schuil hogelijk. Eind 1910 gaf de krant hiervan ondubbelzinnig blijk door hem de rubriek ‘Toneel’ in handen te geven. Hij werd de opvolger van Frans Netscher, op dat moment een grotere naam in de literaire gelederen. Het zal hem niet weinig hebben gestreeld.

J.B. Schuil. Geplaatst bij een interview met de auteur in Haarlem’s Dagblad, 26 november 1910. (Bron: Delpher)

Op 26 november plaatste de krant ter introductie een interview met de nieuwe medewerker, waarin deze luchtig vertelde over zijn toneelbelevenissen. Een paar weken later verscheen zijn eerste artikel, een bespreking van een opvoering in de Amsterdamse Stadsschouwburg van Vondels Lucifer. Aan dit treurspel waagde zich in die dagen het gezelschap de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel. Schuil was vol lof.

Henri Borel: Schuil-liefhebber

Met Het Nederlandsch Tooneel onderhield Schuil goede betrekkingen. Vijf jaar eerder had het gezelschap een van zijn eigen stukken op de planken gebracht, het blijspel Gedeballoteerd. Dit stuk stond hoog op de persoonlijke hitlijst van Henri Borel. Borel is een ietwat vergeten figuur uit de literatuurgeschiedenis, die een rol speelde in het leven van de ook ietwat vergeten schrijver Israël Querido (1872-1932).

Borel had mijn aandacht toen ik overwoog Querido’s biografie te schrijven, plan dat ik, wegens een gebrek aan puf en moed, inmiddels heb opgegeven. Voor een Querido-biograaf is Borel een aantrekkelijk studieobject, omdat hij als geen ander geschikt is om in het boek van die biograaf als tegenstem te fungeren — Borel nam tegenover de aanvankelijk luid bejubelde schrijver Querido van meet af aan een gereserveerde houding aan. J.B. Schuil stond bij hem in een beter boekje; zeker over diens blijspel Gedeballoteerd oordeelde hij gunstig.

Dit beleefde op zaterdag 11 februari 1905 zijn première in de Amsterdamse Stadsschouwburg. In het stuk vonden de Indische jaren van de auteur hun weerslag (net als later in het jongensboek De Katjangs). Het kon wel niet anders of dit sprak Borel aan.

De 34-jarige Borel was een kort daarvoor uit Indië gerepatrieerde Amsterdammer. ‘Ambtenaar voor de Chinese zaken’ luidde de overzeese beroepsomschrijving van deze China-deskundige. Zijn laatste Indische standplaats: Tandjoeng Pinang op het eiland Bintan (Sumatra). Zijn taak daar: het inspecteren van de Javaanse en Chinese contractarbeid bij de tinwinning op het nabijgelegen eiland Singkep.

Zijn eindrapport onthulde veel onrecht. De autoriteiten maakten dit niet openbaar. Er ontstond een ernstig conflict. Voor Borel, die eerder in zijn ambtelijke loopbaan ook al misstanden op Sumatra had blootgelegd, volgden enkele maanden ziekteverlof, doorgebracht in Soekaboemi (West-Java). Uiteindelijk vroeg hij buitenlands verlof ‘buiten bezwaar van den lande’ aan, dat hem half oktober 1904 werd verleend.

Borel had naam gemaakt als romancier en was een productieve journalist. Zijn passie gold het toneel; hij schreef daarover voor het in Indië om zijn leesbaarheid populaire Soerabaiasch-Handelsblad en, dichter bij huis, De Telegraaf, in die dagen een progressieve krant.

Aan Schuils Gedeballoteerd wijdde Borel een artikel dat vijf kolommen zou beslaan in het Soerabaiasch-Handelsblad. Borel dagtekende het op 18 december 1904. Het verscheen op 21 januari daaropvolgend. Dat was drie weken voor de première van Gedeballoteerd. Borel baseerde zijn artikel op Schuils tekst, die hij, zoals hij schreef, ‘door een gelukkig toeval’ had kunnen lezen. Hij verklaarde zich niet nader, maar de nieuwsgierige onderzoeker achterhaalt binnen de kortste keren dat het gelukkig toeval luisterde naar de naam Helena Maria de Hartog.

Helena de Hartog was sinds een paar jaar Borels echtgenote. Zij was actrice bij Het Nederlandsch Tooneel en zal de tekst van Gedeballoteerd in huis hebben gehad omdat zij een rol kreeg in het stuk.

Gedeballoteerd, aldus de in druk verschenen versie van Schuils blijspel, ‘speelt op een van de hoofdplaatsen in de Buitenbezittingen van Nederlands-Indië’. Dit oord wordt bevolkt door konkelende kruipers en intriganten. Schuil hekelt op satirische wijze de hypocrisie en de door ambitie gevoede boosaardigheid van deze Indisch ambtenaren.

Een pas aangekomen jonge ingenieur wil zich aansluiten bij de plaatselijke sociëteit. Hij is een onafhankelijk persoon, die zich niet zonder meer plooit naar lokale conventies en mensen zonder aanzien des persoons durft te zeggen waar het op staat. Daarmee maakt hij zich bij de benepen seigneurs van de Europees-Nederlandse coterie, die uitmunten in grootheidswaanzin, opgeblazen ijdeltuiterij, kwaadsprekerij achter elkaars rug en misselijk gekruip voor superieuren, verre van populair. Weinig kans dat hij tot de soos kan toetreden. En inderdaad: druk van ambtelijke potentaten levert tijdens de ballotage een meerderheid van tegenstemmen op.

Maar dan raakt het clubje gewichtigdoeners ervan overtuigd dat de nieuwe Indisch gouverneur-generaal, die zijn ambt spoedig zal aanvaarden, zijn vader is. Paniek en verslagenheid maken zich meester van de kleingeestige ambtenaren. Van de weeromstuit wordt de ingenieur nu met stroop besmeerd.

Als hij enkele hilarische momenten later bekendmaakt dat de nieuwe Landvoogd helemaal niet zijn vader is — deze is zelfs geen familie, er is enkel een gelijkluidende achternaam — doet de boycot zich weer gelden. De ingenieur heeft er dan allang genoeg van. De konkelende kliek krijgt van hem te horen dat hij de bekrompen koloniale buitenpost, ‘dit verschrikkelijke nest’, zal verlaten: zijn overplaatsing naar het modernere Bandoeng op West-Java is bevestigd.

Schuils vakmanschap garandeert dat de lokale kopstukken lelijk voor schut komen te staan.

Borel, die het blijspel dus alleen nog maar had gelezen, zien zou hij het pas bij de première, kon het het allemaal zeer waarderen. Hij liet cultuurminnend Soerabaja weten dat hij had kennisgenomen van ‘een bijtende, geestige, vlijmscherpe en treffend rake satire’. De door Schuil verbeelde toestanden op de Indische buitenpost waren volgens hem uit het leven gegrepen.

Hij kon dit weten, want hij had zelf, zoals hij schreef, kort daarvoor nog op zo’n buitenpost gezeten en met zulke mensen als door Schuil getekend te maken gehad. De naam van deze standplaats noemde hij niet, maar hij doelde natuurlijk op Tandjoeng Pinang. Treurig maar waar, stelde hij verbitterd vast, ‘het leven in ons heerlijk schone Indië’, ‘dat […] toch zo mooi en zuiver zou kunnen zijn’, wordt door die toestanden verpest.

Drie weken na zijn artikel in het Soerabaiasch-Handelsblad schreef de onvermoeibare Borel ook nog in De Telegraaf over Gedeballoteerd.

Borel kon zijn pret niet op

En toen was het 11 februari, de zaterdag van de première. ’s Middags kreeg Borel Schuil bij hem thuis op visite. Hij zette met de ‘charmante, bescheiden’ toneelschrijver ‘een véél-takkige boom’ op over Indië. We mogen aannemen dat de heren, die hoogstwaarschijnlijk de ethische richting in de Nederlands-Indische politiek voorstonden, ook spraken over de noodzaak tot professionalisering van het bestuur in de Buitenbezittingen.

De première was een doorslaand succes. Gedeballoteerd ging voor een bijna uitverkochte Amsterdamse Stadsschouwburg. Het enthousiaste publiek ontstak geregeld in lachvreugde. Na afloop kreeg Schuil onder stormachtige bravo’s op het toneel een lauwerkrans omgehangen. Ontegenzeggelijk een geslaagde avond voor de bijna dertigjarige auteur.

Toen Schuil als laatste zijn jas uit de vestiaire haalde zei de juffrouw: ‘Fijn stuk, meneer.’ Ze kreeg een dubbele fooi van hem (twee kwartjes). Haar toelichting: ‘Veel fijner als Cyrano of Oud Heidelberg. Dat zijn krenge van stukke, die zijn pas om kwart voor twaalf uit en hier zijn we al om halfelf lekker klaar.’ [NB: Kort daarvoor had Het Nederlandsch Tooneel in de Stadsschouwburg Wilhelm Meyer-Försters Alt-Heidelberg gespeeld in de vertaling van Henri Borel.]

Ook de pers was enthousiast. Op de maandag na de première noemde Algemeen Handelsblad Schuil een auteur die een grote opmerkingsgave paarde aan een juist onderscheidingsvermogen. Volgens recensent George van Lissa was het zijn verdienste

[…] dat hij duidelijk voor ogen heeft gehad niets anders te willen dan het hekelen van wantoestanden, zoals hij deze zag in de Indische wereld en dat hij zonder af te dwalen zijn doel heeft bereikt. Zonder af te dwalen en zonder kwetsend te zijn. Hij dient de soms werkelijk ongenietbare gerechten zó smakelijk op dat ze met plezier en met een lachend gezicht geslikt worden, zonder ergernis, zonder tegenzin. En dit is er wel een bewijs voor dat de auteur een goed blijspelschrijver is.

Even gunstig oordeelde Van Lissa over de acteerprestaties in de Stadsschouwburg. Enkele spelers prees hij met name. Helena de Hartog ontbrak in het rijtje. Misschien strekte het haar tot troost dat Van Lissa’s collega bij Het Nieuws van den Dag vond dat zij haar rol ‘met voorbeeldige opgewektheid’ had vertolkt (14 februari).

Echtgenoot Henri Borel beleefde in de Stadsschouwburg niets minder dan een evenement. Hij deed inspiratie op voor andermaal een stevig artikel voor zijn Indische krant. Doorgaans vond hij het in die schouwburg niet zo gezellig; Gedeballoteerd was met zijn pretentieloze, ongechargeerde geestigheid een ware verkwikking.

Borel kon zijn pret niet op. Af en aan schaterde hij van het lachen.


Dit artikel van 5 augustus 2020 werd op 9 november 2020 en 31 mei 2022 lichtelijk aangepast.