Multatuli en Le Play (en Klaas Ris)

Zelfciteren mag’, aldus het Leids Universiteitsblad Mare (november 2014). Als u mijn blog regelmatig leest, weet u dat ik de laatste ben om dit tegen te spreken. Sterker uitgedrukt: het zelfcitaat zit mij als gegoten. Ook vandaag pronk ik weer met oude veren.

Een Multatuli-dweper kan ik bezwaarlijk worden genoemd. Maar sommige van zijn essays zijn zo onweerstaanbaar dat ik ze regelmatig herlees. In deze categorie valt ook ‘Idee 451’. Het stuk staat in Verzamelde werken van Multatuli deel vier (Elsevier-editie 1907), een bandje waarop ik graag de aandacht vestig omdat het door de uitgever in zo’n bijzonder jasje is gestoken. Ik kocht het ooit voor een appel zonder ei in een kringloopwinkel.

Dit schreef ik in de column ‘Armoede’ (12 maart 2010). Die Elsevier-editie uit 1907 waaraan ik refereer, is door een sanering uit mijn boekenkast verdwenen. Geen nood, want nu de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) de Volledige Werken van Multatuli online heeft gezet, kan ik ‘Idee 451’ herlezen zonder de gang naar welke boekenkast dan ook.

In ‘Idee 451′ laat Multatuli ons kennismaken met de Franse publicist Frédéric Le Play. Le Play schreef het boek Les ouvriers européens, waarvan in 1855 de eerste editie verscheen.

Les ouvriers geldt als het werk van een pionier op het gebied van de empirische sociologie. Le Play, van opleiding mijningenieur, een beroep dat hem niet kon bekoren, interesseerde zich voor het leven van de gewone werkende mensen. Als scherp waarnemer reisde hij kriskras door Europa. Les ouvriers is de boekstaving van zijn bevindingen. Met zijn beschrijving van de levensomstandigheden van een paar honderd arbeidersgezinnen uit verschillende regio’s en bedrijfstakken bezorgde hij een publiek van burgerlezers de schok der niet-herkenning. De hoofdaandacht in het boek ging uit naar de financiële middelen waarover de gezinnen beschikten en de wijze waarop deze werden besteed, kortom naar hun budgetten. Multatuli toont zich in ‘Idee 451′ diep onder de indruk van Le Play’s boek.

Behalve in de column ‘Armoede’ bracht ik het koppel Multatuli en Le Play voor het voetlicht in een paper, voorgelegd aan het World Economic History Congress Utrecht, August 2009:

en in een artikel in het tijdschrift JUIST, aflevering mei 2011: ‘Flanderijn over markt en maatschappij’):

Het hiernavolgende is samengesteld uit stukjes en brokken uit de drie voornoemde verhandelingen. Deze teksten kwamen tot stand toen ik als onderzoeker geldcultuur bij het Geldmuseum werkte (2006-2012) — ik was columnist bij online media, gaf lezingen en bezocht congressen; alles in de baas z’n tijd.

Zo, het plunderen van oud werk kan worden voortgezet.

De toestand van de werkman

Rond het midden van de negentiende eeuw leefde de Nederlandse arbeidersbevolking doorgaans in bittere armoede. Multatuli (1820-1887) behoorde tot de eerste cultuurdragers die op dit kwaad de aandacht vestigden.

De grote schrijver doopte de pen graag in vitriool. Ontegenzeggelijk was dit ook het geval bij de tekst die hij in 1864 als ‘Idee 451’ de wereld inzond.

Multatuli toont zich in zijn onweerstaanbare essay diep onder de indruk van Frédéric Le Play’s boek Les ouvriers européens (1855). Het heeft hem, schrijft hij, nieuwsgierig gemaakt naar het wel en wee van het gewone volk van Nederland. ‘Hemeltergend’ vindt hij hier het juiste woord. Volgens hem is de toestand van de werkman bij ons nog belabberder dan die van zijn standgenoten elders in Europa.

Zoals wel vaker, profileert Multatuli zich in ‘Idee 451’ als man van de daad. Hij wil met alle geweld op audiëntie bij koning Willem III. De monarch moet Nederlandse gezinsbudgetten onder de neus krijgen, zodat hij komt te weten (Idee p. 82):

Hoe de arme drommels gevoed worden, die zo schreeuwen en geestdriften als hij Amsterdam bezoekt.

Multatuli’s voornemen om met Willem III in conclaaf te gaan, bleef onuitgevoerd, evenals zijn plan om over de situatie in Nederland een dik Le Play-achtig boek te schrijven. Maar helemaal onbetuigd liet hij zich toch niet. Hij confronteerde zijn lezers met het gezinsbudget van Klaas Ris, houtzagersknecht te Amsterdam.

Ris was getrouwd en had drie kinderen. Hij verdiende zes gulden in de week. Ongeveer zeventig procent van dit inkomen ging op aan voeding, wat betekende dat het gezin straatarm was.

Dankzij Multatuli werd Klaas Ris de beroemdste arbeider van de negentiende eeuw. Zijn bestaan was er niet minder schamel om. Hij moest zijn gezin voeden maar natuurlijk ook kleden. Dat noodzaakte hem geregeld schulden te maken.

Ris tegenover Multatuli (Idee p. 84):

Er is altijd iets nodig. Als ik, of een der mijnen, een jas, broek of ander kledingstuk moet hebben, gebeurt het wel dat ik ƒ 10 of ƒ 12 voorschot vraag van de patroon. Dit moet dan worden aangezuiverd door inhouding van 50 centen ’s weeks. […] Zolang die aanzuivering niet afgelopen is, moeten wij hongerlijden.

Zo was Ris’ leven. Multatuli had er niet van opgekeken als de molenaarsknecht, om de ellende uit zijn hoofd te krijgen, regelmatig naar de kruik zou hebben gegrepen. Maar daarvan was geen sprake, aldus de schrijver (Idee p. 83):

Z’n patroon legt loffelijke getuigenis af over z’n gedrag. ‘Hij drinkt niet’ en doet goed z’n werk.


Lees ook: Bart van Heerikhuizen, Le Play en Multatuli. Over gezinsbudgetten (2013).