Beurscatastrofes en zelfmoord

In september 2010 verscheen bij Verloren het boek Crisis! Op de site van de uitgever werd de uitgave als volgt aangeprezen:

De problemen op financiële markten van de afgelopen jaren werden over het algemeen gekenschetst als tijdelijk. Deze optimistische visie is in belangrijke mate gebaseerd op ons historisch referentiekader. In een poging dit kader steviger aan te zetten, presenteert Holland een themanummer over crises in het verleden, van de gevolgen van het Rampjaar 1672 op de Amsterdamse financiële markten tot de problemen met geldcirculatie tijdens de Eerste Wereldoorlog. Maar ook de historische beeldvorming komt uitgebreid aan bod, van het Grote tafereel der zotheid, dat de hoofdrolspelers van de crisis van 1720 genadeloos op de hak neemt, tot de mythe van de bankroetiers, die massaal de hand aan zichzelf geslagen zouden hebben in het crisisjaar 1907.

Bij gelegenheid van de presentatie van Crisis! — in het Geldmuseum in Utrecht — hield ik een causerie, waarin ik de aandacht vestigde op mijn eigen bijdrage aan dit boek: ‘Wat geld met mensen doet. Willem Paap en de finananciële rampen van 1907’. Deze causerie wil ik hier met u delen.

Wat doet geld met mensen? Willem Anthony Paap, schrijver van de roman die in mijn causerie van hedenochtend centraal staat, zou dit zeggen: geld maakt spelers van mensen, spelers op de beurs, speculanten, of beter: dobbelaars, want voor Paap staat speculeren op de beurs gelijk aan de zotheid van dobbelaars. Zotheid waarop geen zegen rust. Zotheid waarbij de financiële ondergang als het ware zit ingebakken. Vaak met zelfmoord tot gevolg.

In mijn artikel in Crisis!, het boek dat straks feestelijk wordt gepresenteerd, houd ik me bezig met de vraag of Paap een poot heeft om op te staan inzake het verband tussen beursgedobbel en zelfmoord. Ook in mijn causerie zal ik de term ‘zelfmoord’ hanteren, misschien wel vaker dan u lief is. Maar eerst iets anders.

De in 1908 verschenen roman De doodsklok van het Damrak stuurt de lezer van een eeuw later op tijdreis naar het jaar 1907. De roman laat zich lezen als een aanklacht tegen een maatschappelijk kwaad. Willem Paap trekt in het boek alle registers open om lucht te geven aan zijn afkeer van de speculatiezucht die in Nederland destijds volgens de auteur epidemische vormen aannam.

In De doodsklok is het oudejaarsavond 1906 als de heer Willaerts, telg uit een Amsterdams patriciërsgeslacht, aan het woord komt. [Ik citeer nu een passage uit de roman die ook in mijn artikel staat. Willaerts zegt:]

 ’t is merkwaardig, hoe de handel in effecten in Nederland steeds toeneemt. De goederenbeurzen zijn altijd groot genoeg, maar de effectenbeurzen zijn altijd te klein. ’t Is jammer.

‘Zegt u dat niet,’ reageert Willaerts’ gesprekspartner, de zoon van een commissionair in effecten, ‘aan die handel wordt verdiend.’ Waarop Willaerts zegt:

Door je papa, ja! Maar voor het nationale vermogen van Nederland, voor de welstand in zijn geheel heeft al dat kopen en verkopen absoluut geen zin. Of, helaas, een heel slechte zin: ’t is spelen, speculeren.

Goed, dames en heren, dit is een passage uit een roman, fictie uit de aard der zaak. Maar wel uit een roman van een schrijver die een grote werkelijkheidsadequaatheid claimde. [Vergeef me de afgrijselijke uitdrukking; een lezinghouder zucht ook wel eens onder tijdgebrek.] En in geval van die speculatiezucht is de claim terecht. Uit Piet Hagens biografie herinner ik me dat Troelstra zich destijds in de Tweede Kamer ook over de speculatie-epidemie opwond. Ik was gisteravond te gepresseerd om de passage in Hagens schitterende boek op te zoeken. Gelukkig is er nog een niet-fictionele bron die de speculatiezucht te berde brengt. Ik doel op het jaarverslag over 1907 van de Nederlandsche Bank. Daarin wordt gesproken van ‘roekeloos gedobbel […] ter beurze alhier’. Roekeloos gedobbel, aldus de Bank, ‘gepaard gaand [met] lichtvaardig crediet-verleenen met geen ander doel dikwerf, dan de cliënteele tot dobbelen in staat te stellen en aan te moedigen’.

Het speculatievirus — de dobbelzucht — stak niet alleen grote jongens aan, stelt Paap. ‘Kleine luyden’, kruideniers, kantoorbedienden, renteniertjes, kregen de ziekte ook. Paap heeft het in de roman met deze beleggertjes te doen. Maar hij zet ze ook als ‘gekken’ en ‘domkoppen’ te kijk. Hadden ze er maar niet aan moeten beginnen, luidt de boodschap.

Bij de dobbelaartjes in De doodsklok zijn vooral ‘Amerikanen’ populair, fondsen uit Amerika, en dan met name ‘Unions’, aandelen in de Union Pacific Railroad Company. Velen gaan eraan te gronde. Op de beurs aan het Amsterdamse Damrak is het met de Amerikanen diverse keren gruwelijk mis. De grootste catastrofe voltrekt zich in de roman tussen 6 en 13 oktober 1907. Het Damrak is dan in de woorden van Paap ‘een moordenarij’. Om de schrijver opnieuw te citeren [en ook dit citaat nam ik op in mijn artikel]:

Het was geen crisis meer, het was een week lang paniek. En de geweldig veelvuldige executieverkopen beïnvloeden de koersen van alles wat ter markt was, niet alleen de Amerikanen daalden, de orkaan wierp alles om.

U hoorde de term ‘executieverkopen’. Die verkopen hadden ermee te maken dat de meeste dobbelaartjes beleggers waren met geleend geld. Na een beurscatastrofe als die in oktober 1907 konden velen hun financiële verplichtingen niet meer nakomen en moesten zij toezien hoe hun onderpand publiek werd verkocht. Wilt u er meer van weten, dan beveel ik mijn artikel in uw aandacht aan.

Paaps beschrijving van de oktober-crisis is ook in overeenstemming met de werkelijkheid. We kunnen erover lezen dankzij Delpher, de door de Koninklijke Bibliotheek ontwikkelde en beheerde website met gedigitaliseerde historische kranten, boeken en tijdschriften. Prachtige bron! Aanbevolen!

Paap geeft de dollarbaronnen E.H. Harriman en John D. Rockefeller de schuld van de beurscatastrofes

Ik volsta ermee te verwijzen naar edities van Het Nieuws van den Dag uit die oktober-crisisweek. U moet het daarmee doen, want ik wil nu per se naar de zelfmoordproblematiek toe. Wel zeg ik u nog dit. Paap geeft in De doodsklok de dollarbaronnen E.H. Harriman en John D. Rockefeller de schuld van de beurscatastrofes. Deze ‘struikrovers van het zuiverste water’ (dixit Paap) manipuleren de koersen op Wall Street zodanig dat ze d’r zelf puissant rijk van worden. Dit zeer ten koste van onder anderen de kleine beleggers in Nederland. Dat is niet de visie die je via Delpher in Nederlanse dagbladen aantreft. Volgens met name het Algemeen Handelsblad is de roet in het eten van de beurzen juist de regering-Theodore Roosevelt te verwijten, die de spoorwegmonopolist Harriman en de petroleummagnaat Rockefeller streng probeert aan te pakken wegens overtreding van de Amerikaanse anti-trust- en tariefwet.

Goed, geachte toehoorders, nu dan over zelfmoord. Ik heb daarover eerder al het een en ander gezegd. Voor wat volgt heb ik schaamteloos oud werk geplunderd.

Er wordt vaak beweerd dat financiële crises gewoonlijk een zelfmoordgolf aanblazen. Waarheid of mythe? Waarschijnlijk het laatste: cijfers die op een mogelijk oorzakelijk verband wijzen, heeft niemand ooit boven water gebracht. Hoewel hierop al vaak is gewezen, blijft de mythe hardnekkig. Ook in de begintijd van de recente kredietcrisis stak ze de kop weer op. Uit mijn archief duikelde ik een NRC Handelsblad-artikel op, gedateerd 7 januari 2009. Het betreft het doodsbericht van de schatrijke Duitse grootindustrieel Merckle. Ik citeer: ‘Adolf Merckle pleegde begin deze week zelfmoord na beleggingsverliezen van honderden miljoenen euro’s.’

Dit nieuws over Merckle wordt in het bericht gevolgd door een opsomming van crisisslachtoffers die de onfortuinlijke oosterbuur voorgingen in de zelfgekozen dood. Een Franse financier, een Zwitserse bankbestuurder, een Franse bankier, een Britse bankier, een Turkse bankier, een Pakistaanse bankier – stuk voor stuk door de crisis gebroken, stuk voor stuk gestorven door eigen hand. Conclusie van het bericht:

De legende dat in oktober 1929 bankiers in Wall Street in groten getale uit wanhoop zelfmoord pleegden, is lang geleden door John Kenneth Galbraith ontzenuwd. Maar de financiële crash van 2008 lijkt de crisis van 1929 qua macaberheid te hebben ingehaald.

Merkwaardige conclusie, die meer te maken heeft met journalistieke scoringsdrift dan met wetenschappelijke zorgvuldigheid. Een conclusie als deze behoeft een steviger fundament. De journalist is hier ver verwijderd van de statistisch-vergelijkende analyse waarop je bij zelfmoordberichten altijd hoopt.

In het geciteerde bericht wordt, zoals u hoorde, John Kenneth Galbraith genoemd. Galbraith ontkrachtte de sensationele zelfmoordverhalen die bij de Wall Street Crash van 1929 de ronde deden. Sensationeel waren die verhalen inderdaad. Gewaardeerde toehoorders, gun u het genot van een sterk staaltje Amerikaanse humor uit die tijd: komt een man in een Wall Street-hotel om een kamer te boeken, vraagt de receptioniste: ‘Is het om te slapen of om uit het raam te springen?’ Dat gespring uit ramen was in de sensatieverhalen een terugkerend motief. Wall Street-voetgangers, zei men als men het elkaar nog sterker wilde vertellen, konden maar met moeite de na zelfdefenestratie te pletter gevallen bankroetiers ontwijken.

In werkelijkheid is het volgens Galbraith bij de 1929-krach reuze meegevallen. Statistisch materiaal leert ons, aldus de mythenjagende econoom, dat kort na de crash het aantal zelfmoorden juist relatief laag was, beduidend lager in elk geval dan in de zomermaanden van 1929, toen van een crash nog geen enkele sprake was.

Nu even naar de actualiteit. In Dagblad De Pers las ik het volgende: ‘Door de financiële crisis waarin het land verkeert, stijgt in Griekenland in 2010 het aantal zelfmoorden waarschijnlijk fors.’ Deze verwachting baseert men in Griekenland op ‘onofficiële gegevens’ van een liefdadigheidsinstelling voor geestelijke gezondheid. De instelling heeft geconstateerd dat het aantal telefoontjes naar een speciaal nummer voor zelfmoordpreventie vergeleken met vorig jaar is verdrievoudigd. Ook hier is de fundering op zijn zachtst gezegd gebrekkig. ‘Lieve mensen,’ zou ik tegen de Grieken willen zeggen, ‘laten we, voordat we ach en wee beginnen te roepen, eerst eens afwachten of zich een buitenproportionele stijging van de zelfmoordcijfers gaat aftekenen in de officiële statistieken.’

Geëerd publiek, we naderen de afronding. Met het verband tussen ‘zelfmoord’ en ‘financiële crisis’ wordt ook in romans gespeeld. Een Nederlands voorbeeld is de roman waarover ik u daarnet al onderhouden heb, De doodsklok van het Damrak van Willem Paap. De doodsklok, we zagen dat al, speelt zich af in 1907, het jaar dat ging gelden als een inktzwarte bladzijde in de geschiedenis van de Amsterdamse effectenbeurs. Het Damrak beleeft in het boek (en ook in het echt; veel wijst daarop) ramp op ramp. Miljoenen guldens verdampen. Deze beurscatastrofes gaan gepaard met een reeks zelfmoorden van zo’n gruwelijke omvang, dat Paap aanleiding ziet 1907 in De doodsklok van het Damrak (omineuze titel!) te typeren als het ‘zelfmoordenaarsjaar’. Hoeveel valt er af te dingen op het werkelijkheidsgehalte van Paaps zelfmoordverhalen? Veel, zeer veel, aldus mijn betoog in het straks feestelijk te presenteren boek Crisis! Voor het financiële rampjaar 1907 is in de officiële statistieken niets van een uitzonderlijke stijging van het aantal zelfmoorden terug te vinden. Dames en heren, ik dank u voor uw aandacht. Ik sta het podium af aan een collega.


In: Jaco Zuijderduijn, Gijs Rommelse en Christian van Bochove ed., Crisis! (Hilversum: Verloren, 2010) [= themanummer Historisch Tijdschrift Holland (2010) 3]:


Dit bericht van 10 augustus 2018 werd op 6 augustus 2022 lichtelijk aangepast.