De Gastrecensent: Jan Postma

Biografiebesognes.nl introduceert een nieuwe rubriek: De Gastrecensent. Jan Postma bijt het spits af met een bespreking van Pim Waldecks dissertatie Maarten van der Goes van Dirxland (1751-1826). Nederlands eerste minister van Buitenlandse Zaken.

Jan K.T. Postma (Groningen,1942) was van 1964 tot 1975 achtereenvolgens student-assistent en wetenschappelijk (hoofd)medewerker aan de Economische Faculteit in Groningen. Daarna was hij in verschillende functies werkzaam bij het ministerie van Financiën, op het laatst van 1991 tot 1999 als secretaris-generaal. Van 1999 tot 2002 was hij burgemeester van Leiden. Hij publiceerde over economie, overheidsfinanciën, openbaar bestuur en geschiedenis. In februari 2017 promoveerde hij aan de Universiteit Leiden op Alexander Gogel (1765-1821. Grondlegger van de Nederlandse staat (handelseditie; Hilversum: Verloren, 2017). Een bespreking van dit boek vindt u hier.

Het artikel van de gastrecensent is met toestemming van de redactie overgenomen uit Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman [41 (2018) p. 81-84].


Buitenlandse politiek in de Bataafs-Franse tijd

door Jan Postma

In de Bataafs-Franse tijd gaf Maarten van der Goes van Dirxland (1751-1826), een Haagse burgemeesterszoon en Nederlands eerste minister van Buitenlandse Zaken, meer dan tien jaar lang leiding aan de Nederlandse diplomatie. Hij overleefde vele machtswisselingen in deze turbulente en boeiende periode.

Toen Pim Waldeck zo’n veertig jaar geleden als aankomend diplomaat in het ‘klasje’ van Buitenlandse Zaken college kreeg van de Utrechtse historicus Boogman, merkte deze op dat Van der Goes zeker een monografie verdiende. Na zijn pensionering heeft Waldeck deze leemte opgevuld met een dissertatie die een combinatie wil zijn van een biografie van Van der Goes en een verhandeling over de diplomatieke geschiedenis van ons land in de Bataafs-Franse tijd.

Het zoeken naar de juiste balans tussen persoon en context is bij het schrijven van een biografie al niet eenvoudig, laat staan als de levensbeschrijving wordt gecombineerd met een min of meer zelfstandige behandeling van de buitenlandse politiek. De schrijver heeft dan ook duidelijk geworsteld met het vinden van een evenwichtige compositie. Zo gaan de eerste vijfendertig bladzijden van het boek over de buitenlandse politiek, zonder expliciet licht op de persoon Van der Goes te werpen.

Daar komt bij dat Van der Goes een man was op wie een biograaf maar moeilijk vat krijgt. Er zijn weinig egodocumenten en particuliere brieven beschikbaar. Bovendien was hij geen uitgesproken persoonlijkheid. De auteur schetst hem als een ervaren diplomaat, deskundig en rechtschapen en zeer tactvol. De bewindsman toonde vaak een wel zeer grote omzichtigheid, overigens niet de slechtste eigenschap van een diplomaat volgens Waldeck, die zich als vakbroeder nogal met Van der Goes lijkt te vereenzelvigen.

Het kost de auteur moeite om Van der Goes in het politieke spectrum te plaatsen, doordat de minister noch een verklaarde oranjegezinde, noch een overtuigde patriot was. Een grote ambivalentie toonde hij op het punt van de belangrijkste politieke kwestie van die tijd: handhaven van zelfstandige gewesten dan wel streven naar de eenheidsstaat.

Terecht zegt de schrijver dat Van der Goes als diplomatieke technocraat op dit punt van federalisme versus unitarisme voortdurend alle opties openhield. De auteur had daar nog aan toe kunnen voegen dat Van der Goes in wezen geen eigen politieke overtuiging had.

Wat de Nederlandse buitenlandse politiek betreft, het boek laat zien dat deze in de Bataafs-Franse tijd volledig gericht was op het voortbestaan van de staat. Tegenover het dominerende Frankrijk voerde men een tweesporenbeleid. Enerzijds was er een ‘statelijke ongehoorzaamheid’ bij het nakomen van de zware oorlogsverplichtingen en financiële eisen van Frankrijk.

Er was sprake van een tactiek van ‘buigend riet’. Anderzijds bleef men hameren op het internationale belang van een zelfstandig bestaansrecht van de Nederlandse staat, juist doordat in de Bataafs-Franse tijd het besef echt doorbrak dat Nederland een kleine mogendheid was. Van der Goes had daarbij slechts één doel voor ogen: het handhaven van de naam Holland op de kaart van Europa.

Waldeck constateert dat er direct vanaf het aantreden van Van der Goes als bewindsman van Buitenlandse Zaken in 1798 een verschil in benadering was tussen hem en Rutger Jan Schimmelpenninck. De laatste, een vermaard Amsterdams advocaat, vervulde in de periode 1798-1805 een sleutelrol als de belangrijkste en invloedrijkste gezant van de Bataafse Republiek, het grootste deel van de tijd als ambassadeur in Parijs.

Van der Goes besefte onvoldoende dat de problemen van buitenlandse politiek niet langer konden worden opgelost met middelen als gebiedsuitruil en neutrale bufferstaten, zoals die gebruikelijk waren in de achtiende-eeuwse diplomatie. Dat was de wereld die Van der Goes vanouds kende. In dit opzicht kenschetst Waldeck hem zelfs als een tragische figuur. Wel bestond bij Van der Goes de gedachte dat er een nieuwe grondslag voor de wereldvrede nodig was: er moest iets als een algemene grondwet voor de internationale relaties komen. Waldeck vermeldt dit slechts min of meer terloops, terwijl deze interessante gedachte meer aandacht had verdiend.

Anders dan Van der Goes zag Schimmelpenninck wel in dat het voortaan ging om een ideologische strijd tussen de oude monarchistische orde en de nieuwe republikeinse orde. Dit verschil in benadering lijkt mij inderdaad essentieel.

In dit verband constateer ik wel een tegenstrijdigheid in het boek. Waldeck poneert namelijk ook dat pas op 23 juli 1803 de buitenlandse politiek in haar oude vorm geëindigd was. Dat was de dag dat Napoleon tegen een Nederlandse delegatie zei dat het lot van Nederland verbonden was aan Frankrijk als een satelliet aan een planeet. Deze kernachtige uitspraak was echter slechts een bevestiging van een nieuwe situatie met ideologische afhankelijkheid, die al eerder was ingetreden.

De constatering dat Schimmelpenninck veel beter dan Van der Goes inzag dat de wereld van de oude buitenlandse politiek was vervangen door een ideologische strijd, brengt mij op de verhouding Van der Goes-Schimmelpenninck. Deze relatie is een belangrijk thema in het boek.

Ondanks hun verschil van inzicht bestond er een groot vertrouwen tussen de minister en zijn ambassadeur. Hun werkrelatie was zelfs zo, dat Van der Goes in Den Haag vooral kon overleven dankzij de steun van Schimmelpenninck, zoals Waldeck stelt. Schimmelpenninck was politiek veel uitgesprokener en nam veel succesrijke initiatieven, terwijl Van der Goes veel meer de beroepsdiplomaat was. Mij bekroop bij het lezen van het boek af en toe de gedachte dat de formeel ondergeschikte, maar dominantere en produktievere ambassadeur Schimmelpenninck belangrijker is geweest voor de buitenlandse politiek dan de minister.

Na 1804 was de rol van Van der Goes min of meer uitgespeeld. In dat jaar had het vertrouwen tussen Schimmelpenninck en Van der Goes een flinke deuk opgelopen door de gang van zaken rond de schadeloosstelling van het Oranjehuis, die onder druk van Napoleon uiteindelijk niet werd toegekend. Schimmelpenninck werd in 1805 raadpensionaris en benoemde Van der Goes nog wel als minister, maar speelde zelf de voornaamste rol in de betrekkingen met Frankrijk.

Ook na de komst van koning Lodewijk Napoleon kwam minister Van der Goes er nauwelijks aan te pas. De samenwerking met de koning verliep vanaf het begin stroef, ook al had de minister zijn zoon de voornamen Lodewijk Napoleon gegeven. De koning behandelde zijn bewindsman meer nog dan de andere ministers als een dienaar, waar Van der Goes uiteraard slecht tegen kon. In 1808 volgde zijn ontslag.

Na de inlijving in 1810 kreeg Van der Goes geen zitting in de belangrijke, dertig leden tellende adviesgroep die Napoleon en zijn ministers in Parijs moest adviseren over de praktische invoering van de annexatie, terwijl hij toch een langjarige ervaring had als bewindsman van Buitenlandse Zaken. Wel werd hij tijdens de inlijvingsperiode benoemd tot lid van het Franse wetgevende lichaam, dat echter weinig invloed had.

Na het herstel van de onafhankelijkheid benoemde koning Willem I hem tot lid van de Eerste Kamer. Waldeck noemt het een waardig slot van de loopbaan van Van der Goes, hoewel hij niet weet of deze als kamerlid ooit het woord voerde. Door hun intensieve samenwerking hebben Van der Goes en Schimmelpenninck er volgens Waldeck voor gezorgd dat Nederland niet al enkele jaren eerder dan in 1810 werd ingelijfd. Ik waag deze stelling te betwijfelen.

Er waren twee momenten dat Nederland werkelijk dreigde te worden geannexeerd. Dat was in het jaar 1795, toen de Nederlandse revolutionairen alles op alles zetten om de omwenteling tot stand te brengen voordat de Fransen het centrum van het land bereikten. Zo wilde men de inlijving voorkomen, die wel de Zuidelijke Nederlanden was overkomen. Schimmelpenninck en Van der Goes speelden daarbij echter geen rol.

Ook in het voorjaar van 1806 dreigde een inlijving en ook toen speelden raadpensionaris Schimmelpenninck en minister Van der Goes slechts een vrij passieve en afwachtende rol. Daarentegen onderhandelde een delegatie onder leiding van Verhuell, een vertrouweling van Napoleon, gedurende enkele maanden in Parijs via minister Talleyrand actief met de Franse keizer over zijn voornemen Lodewijk Napoleon tot koning te benoemen dan wel het land in te lijven.

De concrete vraag blijft dan ook of en hoe Van der Goes en Schimmelpenninck de inlijving hebben vertraagd. De interne politieke samenhang in eigen land, de internationale situatie en de politieke overwegingen van Napoleon hebben mijns inziens het tijdstip van de inlijving bepaald; daar heeft de buitenlandse politiek weinig invloed op gehad.

De voorgaande kritische kanttekeningen doen niet af aan mijn positieve waardering voor de dissertatie van Waldeck. Hij heeft het nog braakliggend terrein van de Nederlandse buitenlandse politiek in de Bataafs-Franse tijd ontgonnen. Daartoe heeft hij een analyse van de buitenlandse politiek gecombineerd met een levensbeschrijving van Van der Goes. Dat was geen eenvoudig karwei, gezien de nogal kleurloze persoonlijkheid van Van der Goes en de eenzijdige oriëntering van Nederland op Frankrijk.


Pim Waldeck, Maarten van der Goes van Dirxland (1751-1826). Nederlands eerste minister van Buitenlandse Zaken (Nijmegen: Vantilt, 2017).

Meer informatie over Pim Waldeck vindt u op de auteurspagina van Uitgeverij Vantilt.