De echte jongleur is in zijn nieuwe omgeving een bekende in een vreemde huid en in zijn oude omgeving een vreemde in een bekende huid — Anil Ramdas
Op mijn zestigste verjaardag schonk ik mijn gasten een kleine autobiografie. Die was aan de tekstverwerker toevertrouwd in een periode van overspannenheid. De psycholoog sprak van ‘surmenage’. In haar spreekkamer had ik de verhalen voorgedragen. Een van die verhalen volgt hier.
Ik heb een diploma meegebracht uit een verleden dat inmiddels zo grijs is als de as van een sigaar. ‘GETUIGSCHRIFT HOGEREBURGERSCHOOL A’, luidt de kop. Het document is gedateerd op 23 mei 1970. Het is ’t bewijs dat ik ruim veertig jaar geleden met gunstig gevolg eindexamen deed.
23 mei 1970 was een zaterdag. Aan de diploma-uitreiking ging rond het middaguur een telefoontje over de uitslag vooraf. Ik had een juweel van een kater — vrijdagnacht mijn angst voor de executie proberen weg te drinken; door een chronische zenuwachtigheid niettemin geen oog dichtgedaan. Maar de wonderen in de wereld weten van geen wijken, m’n duffe kop werd niet van m’n wrakke romp gescheiden, de valbijl bleef me bespaard. Het was wat je noemt ‘op het nippertje geslaagd’.
‘Triomf, triomf! Hef aan, mijn luit, want Koster zegt: voilà de buit.’ Met mijn kennis van de Nederlandse klassieken is niks mis. Zelfs voor een Tollens-citaat draai ik mijn hand niet om.
Voetnootje: Koster, conrector aan de Rijks Hogere Burger School te Schagen, was de telefonische brenger van de blijde boodschap.

Bij de diploma-uitreiking trakteerde conrector Koster mij op een extra felicitatie. Dit had een speciale reden. Aan hem was het te danken dat ik na het derde jaar voor de hbs behouden was gebleven. Had hij me op zeker moment niet streng toegesproken dan had ik de school voortijdig verlaten om bij mijn vader in de zaak te gaan. ‘Zaak’ was een groot woord voor vader Piets brandstoffenhandel, die al op de ondergang afstevende. Het gesprek met conrector Koster moet hebben plaatsgevonden in 1968.
1968 — omineus jaar in de westerse geschiedenis. Maar ook in mijn persoonlijke geschiedenis. Om de mond van de toekomst begon een lachje te spelen.

Na de hbs heb ik mij door studie en werk losgemaakt uit het kleinburgerlijke dorpsmilieu van mijn jeugd. Zoiets gaat niet vanzelf. Wie uitbreekt stoot zich, wie stijgt valt zich builen.
Ik had op te treden in intellectueel-stadse arena’s. Op den duur speelde ik daar thuiswedstrijden. Maar legio waren de momenten waarop ik plotseling toch weer werd herinnerd aan mijn afkomst. Ik speel bij een andere club, besefte ik dan.
Datzelfde gevoel van anders zijn overviel me ook geregeld als ik in het oude milieu terug was. Op menige verjaardagspartij bij mijn ouders was ik meer buitenstaander dan deelnemer.
De emancipatiewonden zijn nu wel geheeld. In het hoofd is de rust gekomen om me ongedwongen te kunnen bewegen in beide milieus. Niettemin: de hoogste tijd voor een eresaluut aan conrector Koster. ‘Onderwijs loont’, zegt de bijna zestigjarige. Het reikt mensen mogelijkheden aan om van het leven te genieten.
Lees die kleine autobiografie die ik mijn gasten schonk op mijn zestigste verjaardag:
Aantekening 13 augustus 2022: Ramdas-citaat toegevoegd. Aangetroffen in Jeroen Brouwers, De laatste deur. Zelfmoord in de Nederlandstalige letteren (achtste druk; Amsterdam 2022) p. 547.