Iedereen heeft meningen

De commotie rond Lucebert bij het verschijnen van Wim Hazeus biografie bracht me mijn eindexamen in herinnering (1970, hbs A, Schagen). Bij het onderdeel Nederlands (schriftelijk) koos ik voor mijn opstel het onderwerp: ‘Niet te geloven:/ iedereen heeft meningen/ alsof het niets is.’ [Hans Andreus; uit de bundel De ruimtevaarder en andere gedichten (1968)]

Van dat opstel, een kort verhaal, staat de eerste zin me bij: ‘Alleen als het regende dacht Emmertin nog weleens aan zijn vader, die hem nog steeds honderd gulden schuldig was en wiens haar nu wel zo grijs zou zijn als de as van een sigaar.’

Het verhaal — helaas verloren gegaan — ging over een vader-zoonconflict. Geld was in mijn kleine drama de twistappel. Over de ruziënde vader en zoon ventileerden de overige familieleden allerlei meningen zonder de toedracht van het conflict te kennen.

Deze passage zal er zeker in zijn voorgekomen: ‘Het regende. Emmertin dacht aan zijn vader.’ En ongetwijfeld zal ik hebben afgesloten met die ‘haikoe’ van Hans Andreus:

Niet te geloven:
iedereen heeft meningen
alsof het niets is.

Later, bij het mondeling examen deed mijn leraar Wim Ruitenbeek mij de eer aan het volgende gedicht te moeten verklaren [Lucebert; uit Mooi uitzicht & andere kurioziteiten,  opgenomen in de verzamelbundel Gedichten 1948-1963 (1965)]:


liefde
ik droom dus ben ik niet
ik droom dat iemand de deur intrapt
niet voor de grap maar voor een politieke moord
ik droom dat ik niet ben
ik droom dat ik dood ga
niet voor de grap maar voor niets
ik droom dat er een ik is
ik droom dat ik eet en drink
voor de grap maar ook voor jou

Wat zal ik hebben gezegd? Het contrasterende cartesiaanse ‘Ik denk dus ik ben’ had ik toen in de verste verte niet paraat. Er moet gestamel hebben geklonken. Niettemin: een eer was het.

Het jaar was, zoals aangegeven, 1970. Dat Hans Andreus en Lucebert konden opduiken bij een eindexamen, zegt iets over hun status in die tijd. Deze dichters ben ik dankbaar gebleven. ‘Ze zijn op het eindexamen mijn redding geweest’, zeg ik altijd. Het opstel bij het schriftelijk en het gestamel bij het mondeling Nederlands werden zo hoog gewaardeerd dat ze de grandioos verknalde examenopgave boekhouden voldoende compenseerden.


Mijn leraar Nederlands Wim Ruitenbeek komt voorbij in een artikel in Tijdschrift voor Biografie (voorjaar 2017), waarin ik ook aandacht schenk aan mijn klasgenoot Gerard (de latere schrijver Graa) Boomsma: