Columnist voor wakker Nederland

Tien jaar geleden begon ik columns te schrijven voor de website van De Telegraaf. Een grote fan van het concern dat deze site in de lucht hield, kon ik destijds bezwaarlijk worden genoemd. ‘Fout in de oorlog, fout na de oorlog’ — in deze woorden kon ik me, behept als ik was met het linkse gedachtegoed van de jaren zeventig, moeiteloos vinden. Maar ik had een excuus, het moest van mijn baas (het Geldmuseum). Mijn betrekkingen met De Telegraaf hielden vijf jaar stand. Tussen januari 2008 en december 2012 liet ik, in opdracht van die baas dus, op de kop af vijftig stukjes online plaatsen. Een terugkerend thema in die stukjes was de vraag hoe Nederlanders met geld omgaan.

De Telegraaf stelde zich liberaal op tegenover de linkse columnist. Hem werd de volle vrijheid gegund. Mits hij zich aan zijn onderwerp hield, kon hij schrijven wat hij wilde en wat hij schreef verscheen, kleinigheden daargelaten, altijd ongewijzigd op de website. Zelfs tegen een steunbetuiging aan GroenLinks zette de webredactie zich niet schrap, hoewel dit gezelschap onmiskenbaar een andere politieke voorkeur had.

Gevangen in hyperconsumptie

We schrijven 7 juni 2010. We zijn twee dagen verwijderd van de verkiezingen voor de Tweede Kamer. De linkse columnist bevindt zich in het kamp van de zwevende kiezers. Voor hem wordt het óf PvdA óf GroenLinks. Beslissend is het antwoord op de vraag, aldus zijn uitleg aan de Telegraaf-websitebezoekers, bij welke partij het vuurspuwen naar het neoliberalisme het heetst is.

Fragment uit de desbetreffende column:

Een jaar geleden zetten commentatoren en masse de kapitalistische graaicultuur bij het grofvuil. In een weldoorvoed krantenartikel deed de Amerikaanse publieksintellectueel Amitai Etzioni dit ook. Etzioni’s uithaal naar het ongebreidelde kapitalisme ging er bij mij destijds in als een munt in een gokkast. Afgelopen weekend duikelde ik zijn stuk op uit mijn archief. Als kiezer zwevend, was ik op zoek naar een piloot die mij met beide benen op de grond zou zetten.

‘Etzioni,’ vervolgde ik mijn betoog, ‘is een uitgesproken voorstander van meer overheidsregulering.’ Maar met meer overheidsregulering alleen ben je er volgens hem nog niet.

Toezicht en regels vermogen weinig als zij functioneren in een systeem dat niet ook zelfregulering begunstigt. Mensen moeten leren zich meer in bedwang te houden, financiers en ondernemers in het algemeen moeten gaan inzien hoe goed het is om zelf grenzen te stellen aan hun winstbejag, u en ik moeten ons bevrijden van onze obsessie met consumptie. Die zelfregulering, benadrukt Etzioni, maakt de behoefte aan overheidsregulering zo klein mogelijk.

Aan zelfregulering heeft het in de kapitalistische wereld niet ontbroken. Maar zij is, schrijft Etzioni, afgekalfd onder invloed van het reaganisme en het thatcherisme, die onder het motto ‘hebzucht is goed’ het ongeremde eigenbelang toejuichten.

Zijn anti-reaganisme en anti-thatcherisme stempelen Etzioni tot een tegenstander van het zogenoemde neoliberalisme. Verkondigers van deze leer houden vol dat de vrije markt de oplossing is voor alle maatschappelijke problemen.

Dit alles kregen de Telegraaf-websitebezoekers twee dagen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 te verstouwen. Tot besluit voegde ik het volgende toe:

Nog twee nachtjes zweven, en dan moeten we landen. Voor mij wordt het óf GroenLinks óf PvdA. Welke partij kenmerkt zich door het hoogste Etzioni-gehalte? Waar is het vuurspuwen naar het neoliberalisme het heetst? Eerst GroenLinks. Ik citeer de meest uitgesproken passage uit het verkiezingsprogramma:

‘De financiële crisis is ook een morele crisis. Van bankiers die hun bonussen boven hun klanten stellen. Van aandeelhouders en managers die de prestaties van bedrijven louter afmeten aan de kortetermijnwinst. Van consumenten, ondernemers en politici die gevangen zitten in hyperconsumptie en een creditcardcultuur. Het debat over normen en waarden gaat niet alleen over fatsoen op straat. We moeten af van de fixatie op geld als hoogste waarde.’

Dat is klare wijn. In het verkiezingsprogramma van de PvdA zoek je tevergeefs naar zo’n krachtige passage. Uw keuze zal het niet zijn, maar mijn stem gaat naar GroenLinks.

GroenLinks boekte op 9 juni een winst van drie zetels; de partij ging van zeven naar tien. De suggestie van een verband met mijn column werp ik verre van mij.

Afhankelijk van de kredietkraan

In vijf jaar tijd schreef ik vijftig columns en toen vond ik het mooi geweest. Dit betekende niet dat ik meteen van de Telegraaf-site werd afgevoerd. Mijn ‘geesteskinderen voor wakker Nederland’ zijn nog lang online raadpleegbaar gebleven. Halverwege 2017 pas zijn ze aan een webrestyling ten prooi gevallen. Dank voor uw medeleven, maar ik heb er geen traan om gelaten. Back-ups zijn voorhanden, maar ik denk niet dat ik daarmee nog iets doe. Er gaat niet direct een schat aan immaterieel cultureel erfgoed verloren; met een onbezwaard gemoed laat ik de Telegraaf-columns hierbij in het graf van de vergetelheid neerdalen.

Ter opluistering van de plechtigheid wil ik nog wel uw aandacht vragen voor een column die ik een half jaar na de zojuist gememoreerde stemverklaring schreef. Het was tijdens de kerstvakantie 2010. In deze column, die ik reken tot het amusantste wat ik aan de Telegraaf-site heb bijgedragen, wierp ik om te beginnen een keurende blik op Het geheim van De Telegraaf, de handelseditie van het proefschrift van Mariëtte Wolf (Amsterdam: Boom uitgevers, 2009). ‘Een tongstrelend boek’, luidde mijn oordeel.

Vooral van de hoofdstukken over het begin van de ruim honderdjarige krant genoot ik als van een voortreffelijk bereid kerstgerecht. Je mag wel zeggen dat ik ze verslond.

Die hoofdstukken boeiden mij, zoals ik in mijn column aangaf, met name omdat ik, in het kader van het toen ter hand genomen onderzoek voor een biografie van de schrijver Israël Querido, geïnformeerd wilde worden over Bernard Canter, Telegraaf-redacteur van het eerste uur. Canter behoorde rond 1900 volgens Wolf tot het slag redacteuren die het verschil konden maken. Citaat uit mijn column:

Canter werd de kampioen van het voor die tijd revolutionaire journalistieke genre van de sociale reportage. Beoefenaren van dit genre gingen voor hun krantenbijdragen undercover, zich zo in staat stellend het échte leven te doorgronden.

Mariëtte Wolf. (Screenshot YouTube)

Tot de beoefenaren van het genre rekende zich ook de Rotterdamse journalist Cees Vreedenburgh, die ik in het vervolg van mijn column voor het voetlicht bracht (me niet langer baserend op Wolfs boek).

Als werkman vermomd had hij zich, gewapend met een in onderpand te geven versleten horloge of sjofele ketting, een paar avonden onder het Rotterdamse volk gewaagd

Deze tijdgenoot van Canter schreef in 1911 een artikel waarin hij hoog opgaf van de verdiensten van zijn Amsterdamse collega-reporter. Het verscheen in december dat jaar in het geïllustreerde tijdschrift Eigen Haard. Het stuk was Vreedenburgh uit de pen gevloeid na toepassing van Canters participerend-observerende methode. Met een oude pet op zijn hoofd en ook verder als werkman vermomd had hij zich, gewapend met een in onderpand te geven versleten horloge of sjofele ketting, een paar avonden onder het Rotterdamse volk gewaagd dat noodgedwongen een gewoonte maakte van ‘pandbelenen’. Vreedenburgh zond zijn reportage de wereld in op een moment dat de Pandhuiswet net van kracht was. Deze wet moest kwetsbare consumenten bescherming bieden tegen knoeierijen in het pandhuiswezen. Andermaal een citaat uit mijn column:

In het Rotterdam van honderd jaar geleden was de met chronisch geldgebrek kampende kleine man sterk afhankelijk van de kredietkraan. Zoals Vreedenburgh laat zien, stond die open bij de Stadsbank van Lening en bij de zeventig particuliere pandhuisbedrijfjes die de stad rijk was. De bedrijfjes waren populairder dan de Stadsbank. Zij taxeerden namelijk hoger. Dat zij ook meer rente rekenden, lapten de beleners aan hun laars.

De pandjeshuizen hadden vooral weekklanten, deelnemers aan de bestaansstrijd die elke maandag hun zondagspak inruilden voor een voorschot van zeg drie gulden. Elke zaterdag, als er geld was binnengekomen, haalden ze dit pak weer op om het de volgende dag te kunnen dragen. Op die zaterdagen werd het voorschot terugbetaald en werden rente, ‘hanggeld’ en administratieloon verrekend. De kosten voor het wekelijkse voorschot van drie gulden konden op die manier oplopen tot twaalf gulden per jaar. Duur krediet.

Dit alles noteerde ik eind december 2010. We beleefden crisistijden, u herinnert het zich vast wel. Akelig, zeker. Maar tot besluit van mijn column vond ik een relativerende opmerking op zijn plaats:

In Vreedenburghs tijd was het leed onder de mensen nog veel groter.


Over Het geheim van De Telegraaf schreef de Volkskrant: ‘Het boek, vol anekdotes, leest prettig, het is sterk verhalend, met een gaaf ontwikkeld oog voor de listen en lagen van de hoofdpersonen. Vanaf de burelen van De Telegraaf kijkt de lezer naar buiten, naar het rumoer op straat. In zijn genre staat het boek als een huis.’